Vrijdagavond 13 januari hield de in Leiden studerende Belg Stijn Wuyts, 3e jaar promovendus, een lezing voor Christiaan Huygens. Thema van de lezing was de evolutie van sterrenstelsels vanaf het allereerste begin van het ‘zichtbare’ heelal, het moment 300.000 jaar na de Big Bang, toen voor het eerst licht werd losgekoppeld van materie. Een interessante lezing, die een aardig inkijkje liet zien in het hedendaagse kunnen van de moderne telescopen. Een grafiekje liet zien hoe de ontwikkeling van de telescopen gestaag verlopen is door de vergroting van de objectieven. Begon Galileo Galileï in 1610 met een telescoopje met een doorsnede van een paar cm, inmiddels hebben we te maken met de 10m telescoop van Keck op Hawaï.
En wie denkt dat hij daarmee het eind in zicht heeft die heeft het mis: de volgende generatie telescopen komt er aan, waaronder de zogenaamde OWL-telescoop, wat staat voor ‘overwhelmingly large’. Diameter van de spiegel: 100 m (!). Oké, het is weliswaar niet één spiegel van 100 meter, maar 3048 losse segmenten, maar toch. Leuk trouwens om twee uitersten in het heelal op één avond te mogen ervaren. Eerst Stijn’s praatje over het gigantisch grote heelal, dat inmiddels al zo’n 13,7 miljard jaar ronddobbert. En in de auto, hem terugbrengend naar het station van Dordrecht omdat hij met de trein verder moet naar Antwerpen, zegt Stijn dat hij Maarten v.d. Berg, mijn buurjongen, kent! Die studeert ook sterrenkunde in Leiden. Goh, denk ik dan ‘wat is de wereld toch klein’…….
Hé, Arie. Leuk verslag! Dat de wereld zo klein en het heelal zo groot is, klopt helemaal met elkaar toch?
Yep, maar het leuke is dat je dat op éen avond zo kort na elkaar ervaart.