De pulsar is omgeven door de zogenaamde pulsar windnevel, een gemagnetiseerde bel van deeltjes met hoge energieën. De pulsar zit linksonder van het midden van G292.0+1.8. Men vermoedt dat de supernovae niet netjes symmetrisch was, maar dat er een soort van disbalans was. Daardoor is de pulsar naar een bepaalde kant geschoten en naast het centrum terechtgekomen. Dat is ook bij andere supernova-restanten waargenomen, maar daar was wel weer een zelfde richting van de pulsarrotatie als van de ‘kick off’ van de pulsar een bepaalde kant uit. Bij G292.0+1.8 was tussen die twee een verschil in richting, dus daarin wijkt G292.0+1.8 ook af. Tenslotte is er nog iets vreems met die horizontale witte band die door G292.0+1.8 loopt. Dat is de zogenaamde equatoriale gordel, die ontstaan is doordat de massieve ster, voordat die als supernova explodeerde, vanaf z’n evenaar naar twee kanten toe materiaal uitstootte. Het vreemde is dat in G292.0+1.8 wel die optische filamenten te zien zijn, maar geen filamenten die in röntgenlicht stralen. Misschien dat dit verschijnsel alleen voorkomt bij jonge, verse supernovarestanten (zoals die van Cassiopeia A, Tycho en Kepler, waar die röntgenfilamenten wel zijn waargenomen) en dat ze uitdoven bij oudere restanten, zoals G292.0+1.8. Bron: Chandra/Harvard.