Trans-Neptunische Objecten (TNO’s) worden ze genoemd, ijsachtige rotsblokken buiten de baan van Neptunus, die zich in de koude buitenregionen van ons zonnestelsel ophouden en die vanaf de aarde gezien bijna onzichtbaar zijn. ‘Bijna’ dus, want met toepassing van allerlei technieken én gebruikmakend van de kracht van de Hubble ruimtetelescoop heeft men onlangs 14 van die TNO’s ontdekt. Die 14 variëren in grootte tussen 40 en 100 km en de schijnbare helderheid van de objecten – die allen meer dan 3 miljard km van ons verwijderd zijn – ligt tussen magnitude 25 en 27. Da’s meer dan 100 miljoen keer zwakker dan wat wij met ons menselijk oog kunnen zien. Omdat alle TNO’s zich in hetzelfde baanvlak van dat van de planeten bevinden kon men de speurtocht beperken tot een gebied dat maximaal 5° af ligt van de ecliptica. Komende tijd hoopt men nog honderden andere TNO’s te vinden. Grootste exemplaren van de TNO-familie zijn overigens Eris (diameter 2500 km) en Pluto (diameter 2300 km). Het zijn dus niet altijd kleine objecten. Af en toe verdwaald een TNO richting de binnenregionen van het zonnestelsel en dan kan het uitgroeien tot een komeet. De kleine TNO’s zijn vermoedelijk brokstukken van een grotere TNO, welke in de turbulente beginfase van het zonnestelsel in botsing kwam met een collega en in stukken uiteenspatte. Bron: CfA.
"Omdat alle TNO’s zich in hetzelfde baanvlak van dat van de planeten bevinden kon men de speurtocht beperken tot een gebied dat maximaal 5° af ligt van de ecliptica." : dit is eigenlijk een redeneerfout. Je kan dat immers slechts weten indien je je onderzoek net NIET beperkt to 5° . Juister is "Daar men onderstelt dat de meeste TNO's zich in hetzelfde baanvlak bevinden heeft men de speurtocht beperkt tot 5°".
Je hebt gelijk. Het CfA-persbericht stelt juist dat de meeste TNO's zich binnen 5° van het eclipticavlak bevinden. Logisch dat je dan je speurtocht beperkt tot dat gebied en niet ergens in de Grote Beer gaat zoeken naar TNO's, ook al zouden zich daar toch sporadisch TNO's kunnen ophouden.