De gigantische cluster Abell 1689, een kluit van pakweg duizend sterrenstelsels die gravitationeel gebonden aan elkaar zijn, is voor sterrenkundige een waar paradijs, zowel voor het onderzoek aan donkere materie als aan donkere energie. Onlangs hebben ze de donkere materie in en rondom de cluster in kaart gebracht – een knap stukje werk voor materie die letterlijk onzichtbaar is – en die kaart heeft nuttige informatie opgeleverd. Zo blijkt dat de hoeveelheid donkere materie in het centrum van de cluster hoger is dan voorspeld op grond van theoretische modellen. Dit wijst erop dat de cluster, die zich 2,2 miljard lichtjaar van ons bevindt, zich al heel vroeg in het heelal moet hebben gevormd. Bij andere clusters heeft men ook zware kernen met donkere materie gevonden, dus kennelijk moeten die theoretische modellen herzien worden. Voor donkere energie heeft deze waarneming ook consequenties. In 1998 opperde men het bestaan van donkere energie, nadat men aan de hand van supernovae ontdekte dat het heelal versneld uitdijt. De donkere energie zou met z’n ‘negatieve zwaartekracht’ verantwoordelijk zijn voor die versnelde expansie. Donkere energie werkt namelijk afstotend, in plaats van aantrekkend, zoals zwaartekracht. Maar dat levert gelijk een probleem op, want als clusters zoals Abell 1689 zo vroeg in het heelal al ontstaan zijn zouden er veel meer van dergelijke clusters moeten zijn. Dat is echter niet het geval, dus er moet een mechanisme zijn waardoor het werkelijke aantal grote clusters minder is. Dat mechanisme zou een sterke donkere energie kunnen zijn, welke verhinderd zou hebben dat donkere én gewone materie in het vroege heelal gravitationeel gebonden raakten in clusters. Een sterkere donkere energie vereist op haar beurt ook weer dat de modellen terug naar de tekentafel moeten. Kortom, Abell 1689 levert nogal wat huiswerk op. Bron: Space.com.
Speak Your Mind