De eerste sterrenstelsels waren heel anders dan hun soortgenoten van vandaag de dag. In het kader van een nieuw en gedetailleerd onderzoek heeft men een jong sterrenstelsel in ongeëvenaard detail bestudeerd. Hierbij heeft men gekeken naar een aantal belangrijke eigenschappen, zoals grootte, massa, chemische samenstelling en mate van stervorming.Sterrenstelsels zijn in het jonge heelal “gegroeid” uit donkere materie en gaswolken. Gas vormt het rauwe bouwmateriaal van nieuwe sterren. Alleen in sterrenstelsels kan gas voldoende afkoelen om sterren te vormen. Gas buiten sterrenstelsels is hiervoor veel te heet. Zodra het gas is afgekoeld, neemt de dichtheid toe. Uiteindelijk is het gas compact genoeg geworden om in te storten tot een gasbol. Vervolgens doet gravitationele samentrekking het gas verhitten, totdat de noodzakelijke temperatuur voor kernfusie is bereikt – een ster is geboren. In het diepe inwendige van sterren worden nieuwe elementen gesmeed uit waterstof en helium. Hierbij moet je denken aan koolstof, stikstof, stikstof en zuurstof. Vervolgens komen deze elementen samen om zware elementen te vormen: magnesium, silicium en ijzer. Zodra de gehele kern is omgezet in ijzer, kan geen energie meer geproduceerd worden, waarna de ster sterft in de vorm van een supernova-explosie. Hierbij worden alle elementen die gesmeed zijn in het binnenste van de ster het heelal in geblazen. De zware elementen komen dan in gaswolken terecht, waaruit weer nieuwe sterren ontstaan. Op deze manier bevat iedere nieuwe generatie sterren meer en meer zware elementen.
Wetenschappers willen graag weten hoe snel deze “verrijking” heeft plaatsgehad. Om dit te onderzoeken heeft men een sterrenstelsel bestudeerd op een afstand van 11 miljard lichtjaar. Dit heeft men gedaan door het licht te bestuderen van een verder gelegen quasar (actief sterrenstelsels), die precies achter het voorgrondstelsel staat. Op deze manier bevat het licht van de quasar de “vingerafdrukken” van de elementen van het voorgrondstelsel. Wat blijkt? De sterren in het sterrenstelsel bevatten “al” een derde van het zuurstofgehalte van de zon. Dat betekent dat de verrijking met zware elementen heel snel moet zijn gegaan. Zo snel, dat het 11 miljard jaar geleden al mogelijk was om rotsplaneten zoals de aarde te vormen. Bron: Niels Bohr Institute.
ik wil dit allemaal best wel voor zoete koek slikken, maar als ik dan de 2e alinea doorlees en herlees denk ik toch
tsja hoe kun je het zo krom in een paar regels vangen.
Okee, wat is er precies mis met de tweede alinea?
sterrenstelsels zijn gegroeid uit………
alleen in sterrenstelsels kan gas voldoende afkoelen……………
buiten een stelsel is het te heet……..
ik kan het ook niet helpen man,
maar dit druist tegen elke vorm van logica in.
en je zult vast kans hebben dat indien alle voorwaarden worden beschreven,
het aldus vooralsnog onmogelijke zich alsnog laat verwezenlijken.
Tsja de ins-en-outs van ionisatie en de-ionisatie, evenals het ontstaan van moleculaire wolken, valt even buiten het kader van dit artikel 🙂 – ik weet daar ook niet altijd het fijne van 🙁
hoe meer wij onderzoeken ,hoe meer wij er achter komen dat, we nog niets weten.
het heelal en zijn sterren stesels dat ik mij er houwelijks wat kan voor stellen van de groote er van