De theorie van de oerknal stamt van George Lemaître en Edwin Hubble en hij dateert van eind jaren twintig van de vorige eeuw. Maar rond dezelfde tijd was er een alternatieve theorie voor de oerknal en wel van Fritz Zwicky, die in 1929 met zijn theorie van het ‘Vermoeide Licht’ aan kwam zetten, in het Engels de Tired Light theory. In allebei draait het om roodverschuiving, de waarneming dat hoe verder weg een sterrenstelsel staat hoe meer diens licht naar de rode kant van het spectrum verschuift. Lemaître en Hubble zagen in die verschuiving een aanwijzing dat het heelal uitdijt en dat die uitdijing steeds sneller gaat naarmate het sterrenstelsel verder van ons af ligt. De sterrenstelsels vliegen niet van ons vandaan, maar ze bewegen mee met de expansie van de ruimte, zo begrepen zij de roodverschuiving. Zwicky daarentegen vatte de roodverschuiving anders op: de oorzaak van de roodverschuiving is niet de beweging van de sterrenstelsels, maar het verlies van energie van de fotonen (lichtdeeltjes), als die een lange reis naar de aarde maken. Dat energieverlies zorgt voor de gemeten roodverschuiving.
Decennia leek die theorie van Zwicky afgedaan omdat er vele observationele bewijzen waren vóór de oerknaltheorie, maar recent heeft Lior Shamir (Kansas City University) waarnemingen gedaan, die een aanwijzing hebben opgeleverd dat de theorie van het vermoeide licht wel degelijk juist kan zijn. Met een drietal telescopen heeft hij de roodverschuiving van meer dan 30.000 sterrenstelsels bestudeerd. Hij vergeleek die roodverschuiving met de rotatierichting waarheen de sterrenstelsels bewegen én met de beweging van de aarde (als deel van het zonnestelsel) rondom het centrum van het melkwegstelsel. De resultaten lieten zien dat sterrenstelsels die in de tegenovergestelde richting ten opzichte van de Melkweg draaien een lagere roodverschuiving hebben vergeleken met sterrenstelsels die in dezelfde richting ten opzichte van de Melkweg draaien. Dat verschil weerspiegelt de beweging van de aarde terwijl deze roteert rond het centrum van de Melkweg, maar het laat ook zien dat het verschil in roodverschuiving toeneemt als de sterrenstelsels verder van de aarde af staan. De rotatiesnelheid van de aarde in de Melkweg is constant, dus moet de roodverschuiving veranderen met de afstand en da’s precies hetgeen past in Zwicky’s theorie van het vermoeide licht, aldus Shamir. Afijn, het wachten is nu op de reacties vanuit het Oerknal-kamp. Wordt vervolgd.
Meer hierover kan je lezen in het vakartikel van Lior Shamir, An Empirical Consistent Redshift Bias: A Possible Direct Observation of Zwicky’s TL Theory, Particles (2024).
Bron: Phys.org.
Ik begreep dit artikel in eerste instantie niet. Deels kwam dat door het ontbreken van het woord ‘gemiddeld’ deze zin:
“De resultaten lieten zien dat sterrenstelsels die in de tegenovergestelde richting ten opzichte van de Melkweg draaien GEMIDDELD een lagere roodverschuiving hebben vergeleken met sterrenstelsels die in dezelfde richting ten opzichte van de Melkweg draaien.”
Het is een statistische analyse op een grote dataset
In tweede instantie begrijp ik het (vak)artikel nóg niet. Dat sterrenstelsels die in de tegenovergestelde richting ten opzichte van de Melkweg draaien gemiddeld een lagere roodverschuiving hebben vergeleken met sterrenstelsels die in dezelfde richting ten opzichte van de Melkweg draaien, met name in de richting van de galactische polen – dus loodrecht op het rotatievlak – is raar. Dat snap ik.
Maar deze zin volg ik dan weer niet:
“Dat verschil weerspiegelt de beweging van de aarde terwijl deze roteert rond het centrum van de Melkweg.”
Huh? Hoe dan?
Hoe verklaart de theorie van Zwicky de afwijking dan wel?
Iemand die dat uit kan leggen?
Paul, ik ben het helemaal met je eens, ik snap de beredenering van Shamir ook niet. De gemeten toename van de roodverschuiving kan ook gewoon door een expanderend heelal komen. Ik zie het verband niet met de rotatierichting van het sterrenstelsel.
Quote: “The tired light theory was largely neglected, as astronomers adopted the Big Bang theory as the consensus model of the universe,” Shamir said.
Tired Light zou een aantal (unieke) effecten moeten hebben die *nooit* zijn gevonden. Dàt, en niet “neglect” was de reden om Tireld Light zowat direct bij verschijnen naar de prullenbak te sturen. Ook Shamir toont niets van deze effecten.
“Because the rotational velocity of the Earth relative to the galaxies is constant, the reason for the difference can be the distance of the galaxies from Earth. That shows that the redshift of galaxies changes with the distance, which is what Zwicky predicted in his Tired Light theory.”
Hm ja. Raar geformuleerd, ik neig zelfs naar BS. Redshift verandert natuurlijk sowieso met de afstand. Wat getoond moet worden, zijn de unieke voorspellingen die Tired Light deed en die toen (~1930) al niet gevonden werden. En nu ook niet.
Dit ziet eruit als weer zo’n wanhoopspoging de huidge kosmologie als “gebroken” neer te zetten (lees de paper) terwijl dat gewoon niet waar is. Zie voor deze nare trend, en daarbij ook uitleg dat JWST vooralsnog helemaal niets kapot heeft gemaakt aan standaardkosmologie:
https://bigthink.com/starts-with-a-bang/new-study-disprove-dark-matter-dark-energy/
https://bigthink.com/starts-with-a-bang/jwst-galaxies-didnt-break-cosmology/
Ik zou graag Pauls vragen beantwoorden maar ik zit net zo te zoeken naar hoe ik deze brij moet interpreteren.
Goh, nooit gedacht dat ik zowel Paul Bakker als Arie Nouwen nog wat kon vertellen, en dat met 5 bier op. Ik moest ook 5x lezen incl de post op Phys.org. Waar gaat het om: De sterrenstelsels vertonen blijkbaar een verschil in roodverschuiving afhankelijk van welke kant ze op draaien. Dus je hebt 2 stelsels, beide op zeg 5 miljard lj, en dan is er blijkbaar een verschil in roodverschuiving als ze beide een tegengestelde richting op draaien. (dus 1 clockwise en 1 counter clockwise). Neem dan vergelijkbare 2 stelsels op 10 miljard lj, dan is dit verschil toegenomen, ipv gelijk gebleven. Dit is waarom het de vermoeide licht theorie ondersteunt.
“Dat verschil weerspiegelt de beweging van de aarde terwijl deze roteert rond het centrum van de Melkweg, maar het laat ook zien dat het verschil in roodverschuiving toeneemt als de sterrenstelsels verder van de aarde af staan. ”
Dat is tenminste wat ik eruit distilleerde gisteren, nou ik hoor het wel of jullie het ermee eens zijn 🙂
Ik vind je uitleg goed gevonden. Het lijkt in elk geval op iets nieuws en (veel) minder BS zoals jij het vertelt. Ik vind de formuleringen in het vakartikel echter nog steeds raar en verwarrend. Neem dit:
“The idea that the redshift can change with the distance, and not necessarily the velocity, might be an indication supporting Fritz Zwicky’s century-old theory.”
De auteur legt hier voor vakgenoten uit dat Dopplerverschuiving en kosmologische verschuiving niet identiek zijn. Maar dat is geen nieuw inzicht en deze formulering slaat precies zo op het Standaardmodel. Dus wat is er onderscheidend aan dit inzicht?
Ik zit ook met de vraag hoe de afstand tot deze stelsels gemeten wordt, als de roodverschuiving voor twee stelsels op dezelfde afstand maar met verschillende draairichtingen blijkbaar verschilt. Wat gebruik je dan? Helderheid van SN type Ia? Ik blijf achter met de vraag: waarom, als TL klopt, zouden twee van die supernova’s dezelfde helderheid hebben, ook als ze op dezelfde afstand staan? Het licht hiervan heeft verschillende paden afgelegd. Intergalactisch, prima, dat medium is homogeen en isotroop, maar de materie in hun moederstelsels is dat niet. Het klinkt als een fantastisch toeval dat twee van die supernova’s blijkbaar dezelfde hoeveelheid en soort en verdeling van materie tegenkwamen zodat ze hier op aarde nog steeds dezelfde helderheid hebben.
En waarom zien we – als TL mogelijk klopt – licht van korte en lange golflengtes toch op hetzelfde moment aankomen?